Recensie ‘De buste van de keizer’ van Joseph Roth
Zo is de aard van de mens
Door Stef Smulders
De naam van Joseph Roth zal voor veel lezers vooral verbonden zijn met zijn roman ’De Radetzkymars’, een van de hoogtepunten uit de twintigste-eeuwse literatuur. Maar Roth schreef in zijn korte, onrustige leven (hij werd maar 45 jaar en zwierf door heel Europa) gelukkig nog veel meer en het meeste daarvan is, vermoed ik (na lezing van verschillende van zijn werken), de moeite van het lezen meer dan waard. Gelukkig komt er zelfs nu nog, 80 jaar na zijn dood, veel van Roth in vertaling beschikbaar. Hulde voor de uitgever L.J. Veen!
In de bundel ’De Buste van de Keizer’ zijn een aantal van de beroemdste verhalen van Joseph Roth opgenomen. De thematiek is die van verlangen en ontheemding, heel passend bij het leven van de auteur zelf. De personages in de verhalen voelen zich niet thuis in hun bestaan, ze willen meer uit het leven halen, ze willen iets betekenen en zetten daartoe, meestal onbezonnen en tegen beter weten in, stappen. De teneur is vaak tragisch: het lot is de mens niet goed gezind en daarbij maakt hij het er zichzelf niet beter op door toe te geven aan zijn aangeboren zwakheden.
In het titelverhaal is het graaf Morstin die nadat hij is teruggekeerd uit de Eerste Wereldoorlog, merkt dat het rijk waarin hij zich thuis voelde niet meer bestaat. Het is uiteengevallen in een groot aantal kleine naties die elkaar bestrijden. De graaf verlangt terug naar de oude situatie en probeert in Zwitserland een surrogaat te vinden, maar dat loopt helemaal verkeerd af. Er zit niets anders voor hem op dan zijn tragische lot van een ontheemde in eigen land te accepteren. Het verhaal is deels een tragische geschiedenis maar deels ook satire. De mening van de auteur over het door hem verfoeide nationalisme klinkt duidelijk in de tekst door, iets wat het verhaal na zoveel jaar opeens weer actueel maakt: “Zoals bekend had men in de negentiende eeuw ontdekt dat ieder individu tot een natie of een ras moest behoren om werkelijk als burger te worden erkend. ‘Van humaniteit via nationaliteit tot bestialiteit,’ had de Oostenrijkse schrijver Grillparzer gezegd. De fase van de ‘nationaliteit’, de voorfase van de bestialiteit die we vandaag de dag beleven, was toen juist aangebroken. Deze nationale gezindheid, zo bleek in die tijd duidelijk, ontsproot aan en strookte met de vulgaire inborst van al diegenen die de vulgairste stand van een eigentijdse natie vormen.”
Maar Joseph Roth lees je niet alleen om de inhoud, je leest hem vooral ook om zijn stijl. Het proza van deze auteur is een organisme, het ademt, het heeft ritme, het bezit de juist toon, het leeft. In het titelverhaal is de beschrijving (vier pagina’s lang) van de scène in de Zwitserse bar waar de graaf buiten zinnen raakt van woede meesterlijk getroffen: “Graaf Morstin voelde zijn hart stilstaan, één seconde maar. In die ene seconde – later had hij het idee dat het minstens een uur had geduurd – maakte hij echter een complete verandering door. Het was alsof er in hem een onbekende, angstaanjagende, vreemde Morstin groeide, die groter werd, zich uitbreidde en bezit nam van het lichaam van de oude, vertrouwde Morstin en meer nog: van de gehele American Bar. Nog nooit in zijn leven, althans niet sinds zijn kinderjaren, had Franz Xaver Morstin woede gevoeld.”
Ook stationschef Fallmerayer uit het naar hem genoemde verhaal wordt gegrepen door een verlangen. Zijn baan als stationschef, al generaties lang binnen zijn familie doorgegeven, bevalt hem niet meer, net zomin als zijn gezin. Het lot schiet hem te hulp, hij wordt verliefd op een vrouw en laat huis en haard achter om haar te achtervolgen en voor zich te winnen. Maar ook in het geval van de stationschef loopt het niet goed af. De altijd prozaïsche werkelijkheid haalt hem in en ontneemt hem zijn illusie. Een voorbeeld van Roths prachtige stijl, over de eerste brief die Fallmerayer van zijn geliefde krijgt: “Met paarse inkt en grote, zwierige halen geschreven, zagen de letters eruit als een mooie zwerm vreemde, wonderlijk gevederde, slanke vogels, die langs een diepblauwe hemel voorbij zweefden. ‘Anja Walewska’ stond eronder.”
Het kortste verhaal ‘Het Kartel’ is een uitzondering in de bundel. Het is een grappige anekdote waarin Roth vooral laat zien hoe goed hij personages kan neerzetten: “Als Miss Sylvia op het podium stond en de menigte een leus toeriep, rekte haar slanke gestalte zich en balde haar hand met de lange ranke vingers zich als om de onzichtbare steel van een zweep. De jongensachtig gespierde arm beschreef een boog in de lucht en het leek alsof Sylvia het woord als een elastische rubberbal de zaal in slingerde. Haar stem kreeg dan een metaalachtige klank, zoals wanneer je met een sabel op koper slaat. Zo was Miss Punkerfield.”
Het verhaal ‘De Blinde Spiegel’ over kleine Fini is een meesterwerk van sfeertekening. Het leven van het intelligente, gevoelige meisje dat opgroeit in een ruwe, lelijke omgeving met luide, botte familieleden, maar dat langzaam ontluikt, weet Roth op onnavolgbare wijze op te roepen. De stijl is poëtisch en De Blinde Spiegel is eigenlijk een prozagedicht. Het is ondoenlijk om uit dit verhaal te citeren want er staat veel te veel prachtigs in dat in de vertaling heel goed overeind is gebleven, lof voor de vertalers!
Het verhaal ’April’, een van Roths vroegste, valt voor mij een beetje uit de toon: schematisch en zonder de beeldende stijl die de andere vertellingen kenmerkt.
In ’Triomf der Schoonheid’ laat Roth zich van zijn meest pessimistische (en ook nogal vrouwonvriendelijke) kant zien. Een man gaat ten onder aan zijn liefde voor een hysterische en manipulatieve vrouw. Wel weer goed geschreven en met rake opmerkingen: “Eerzuchtig is de plebejer. Een waarachtig nobel mens is anoniem. Er schuilt een kracht in aangeboren adeldom die groter is dan de luister van de roem, de glans van het succes, de macht van de overwinnaar.”
In ’De Leviathan’ vertelt Roth over de koraalhandelaar die het verlangen heeft de zee te zien waar het koraal vandaan komt, een verlangen dat hem duur komt te staan, of misschien ook niet?
Het laatste verhaal dat Roth schreef, lijkt haast wel autobiografisch want net als de hoofdpersoon leefde de schrijver inmiddels in armoe als een zwerver in Parijs. Het lijkt een soort parabel over de onverbeterlijkheid van de mens: “Toch koesterde hij enige wrok tegen het lot, dat niet weer, zoals de laatste keer, een dikke, besnorde man met een kindergezicht naar dit café́ had gestuurd om hem in staat te stellen opnieuw geld te verdienen. Want aan niets raken de mensen zo vlug gewend als aan wonderen, wanneer die hun één, twee, drie keer zijn overkomen. Ja, de aard van de mensen is zodanig dat ze zelfs kwaad worden als hun niet voortdurend alles ten deel valt wat een toevallig en voorbijgaand lot hun beloofd lijkt te hebben. Zo zijn de mensen – en mogen we iets anders verwachten van Andreas?”
De schrijver lijkt het laatste tegen zichzelf te zeggen, berustend in zijn lot.
Joseph Roth is een van de weinige schrijvers van wie ik alles wil lezen. Lees Joseph Roth!
Auteur: Joseph Roth
Uitgever: Lj Veen Klassiek
ISBN:9789020415674
mei 2018