Recensie van ‘Het goede kwaad’ van Samanta Schweblin

Recensie van ‘Het goede kwaad’ van Samanta Schweblin
De krachten die ons leven sturen

Door Michiel van den Berg

Zo’n halve eeuw geleden werd de Latijns-Amerikaanse literatuur gedomineerd door iconische mannelijke auteurs als Jorge Luis Borges, Julio Cortázar, Gabriel García Márquez en Mario Vargas Llosa. Vandaag de dag zijn het vooral vrouwelijke auteurs, allen uit Argentinië, die de toon zetten. Denk aan de veelzijdige Fernanda Melchor, de intense Ariana Harwicz, griezelschrijfster Mariana Enriquez en de sinds 2012 in Berlijn woonachtige Samanta Schweblin. Van deze groep is Schweblin de meest succesvolle: haar relatief bescheiden oeuvre van vier verhalenbundels en twee romans is inmiddels in zo’n veertig talen vertaald.

Het goede kwaad bevat zes langere verhalen, die op mij overkwamen als fosielhoudende barnstenen: prettig glad en afgerond, met in de kern iets geheimzinnigs gevangen — iets wat je wel ervaart, maar moeilijk kunt benoemen. In elk verhaal wordt het hoofdpersonage geconfronteerd met een vorm van kwaad die hun leven ingrijpend verandert. Opmerkelijk genoeg leidt dit vaak tot een positieve wending: personages doorbreken de sleur van hun bestaan of leren omgaan met destructieve gevoelens. Het kwaad blijkt daarmee ook iets goeds in zich te dragen — een transformatieve kracht. Deze paradox, het “goede kwaad”, manifesteert zich in allerlei gedaanten: een ernstig ongeluk, het verlies van een kind, een overval, een poging tot zelfdoding.

In een interview in De Volkskrant licht Schweblin toe dat dit idee de kern vormt van al haar werk:

We worden sterk gestuurd door allerlei vormen van sleetsheid: onze ideeën over de wereld, de normen en waarden die we hebben meegekregen, angsten die ons ervan weerhouden bepaalde beslissingen te nemen, onze dagelijkse gewoonten.
De belangrijke vraag die mij bezighoudt, is: als dit de krachten zijn die richting geven aan ons leven, wat is dan de kracht die ze schaakmat kan zetten en ons kan laten zien waar we eigenlijk mee bezig zijn?
Het goede kwaad is die kracht van totale aandacht, die gevaarlijk en zelfs destructief kan zijn maar wél nieuwe inzichten oplevert voor je leven. Voor mij is schrijven een pleidooi voor deze aandacht en een oefening daarin.’

Dat zoeken naar inzicht verklaart mogelijk waarom Schweblin het klassieke plot minder belangrijk vindt. De verhalen missen vaak de kenmerkende ‘twist’ aan het einde; in plaats daarvan is de wending psychologisch van aard. De nadruk ligt op beleving en bewustzijn, niet op narratieve verrassing.

Hoewel Schweblin zich inhoudelijk loszingt van het magisch realisme waarmee haar mannelijke voorgangers beroemd werden — het genre waarin gewone voorvallen groots worden beschreven en buitenissige gebeurtenissen juist als alledaags — ligt er toch een magische glans over haar werk. Nergens tart zij echter de wetten van de natuur; de magie zit in de suggestie, in het onuitgesprokene.

Neem het verhaal Oog in de keel. Een jonge vader let even niet op en zijn peuterzoontje slikt een lithiumbatterij in. Wanneer dit ontdekt wordt, is het al te laat: de batterij heeft een gat gebrand in zijn luchtpijp. Het kind kan nooit meer praten. Hoewel het jongetje hier niet onder lijdt, raakt de vader verteerd door schuldgevoel. Tijdens een lange autorit stoppen de ouders bij een tankstation. Pas een uur later merken ze dat hun zoon niet meer op de achterbank ligt. Schweblin laat op subtiele wijze het schuldmotief door het verhaal zinderen. De vader vervreemdt van zijn zoon, er volgen anonieme telefoontjes vol raadselachtig zwijgen, en het blijft onduidelijk of de uitbater van het tankstation sinistere bedoelingen had. Het kwaad, althans de emotionele gevolgen daarvan, sluimert, maar komt nooit volledig in beeld — juist daardoor is het zo aangrijpend.

In het eerdergenoemde interview in De Volkskrant zegt Schweblin een aantal behartenswaardige dingen over het korte verhaal, die op deze website niet onbenoemd mogen blijven: ‘Het korte verhaal wordt ten onrechte gezien als een tussendoortje, een afgeleide van de roman. Bij mij is het precies omgekeerd. Mijn twee romans (Gif en Duizend ogen) begonnen als korte verhalen die uitgroeiden tot romans, zonder dat dit vooraf zo bedoeld was.’

En toch, stelt Schweblin terecht, is het korte verhaal een kunstvorm op zich — intens en compact, voor zowel schrijver als lezer: ‘In een paar pagina’s betreed je een nieuwe wereld en onderga je een verandering. Je aandacht mag geen moment verslappen. Een goede verhalenbundel vraagt daarom meer van de lezer dan een roman. Niet dat het ene genre beter is dan het andere — ze zijn gewoon verschillend, zoals films en series. Wanneer ik iets wil dat me raakt en me niet ongemoeid laat, kijk ik een film. Ben ik uitgeput en wil ik mijn hoofd leegmaken, dan zet ik een serie op.’

Tot slot een fragment uit Welkom bij de club, het openingsverhaal van de bundel:

Ik spring vanaf het uiteinde van de steiger in het water en zink, terwijl ik mijn neus dichtknijp. Na de plons doe ik mijn ogen open en laat me rustig verder vallen, langzamer nu, en kijk naar de nieuwe tinten om me heen, donkerder, glinsterender. Ik zak dieper, ik houd nog steeds mijn adem in. Misschien is er een minuut verstreken. Eindelijk raak ik met mijn voeten de drabbige bodem, langzaam, als een astronaut die op de maan landt. Ik laat mijn neus los en laat mijn armen zakken, mijn lichaam spant zich. Ik voel kramp vanuit mijn longen, een stuip, ik wacht nog wat langer. Ik voel even aan de stenen die ik om mijn middel heb gebonden – de knoop kan altijd nog los.

Een even poëtische als beklemmende opening, die de toon zet voor de rest van de bundel.

Auteur: Samanta Schweblin_
Titel: Het goede kwaad
Vertaling: Eugenie Schoolderman
Uitgeverij: Meridiaan
1e druk: februari 2025
ISBN: 978 90 295 5208 0
220 pagina’s

Gebruikte bron: interview in De Volkskrant

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*