Recensie: ‘Vlaamse vergezichten’ van Erwin Mortier

Recensie: ‘Vlaamse vergezichten’ van Erwin Mortier

Diepgravend onderzoek naar Vlaamse literaire roots.

Door Marjet Maks

In Vlaamse vergezichten gaat Erwin Mortier op zoek naar de cultuurgeschiedenis van Vlaanderen, maar vooral Nevele, de streek onder de rook van Gent, waar hij in 1965 geboren werd. Zijn thema’s zijn de Vlaamse literatuur, de ‘dubieuze’ rol van het katholicisme in het onderwijs en de maatschappij, de eerste wereldoorlog, maar ook de natuur en het landschap rond de Leie en de Schelde, dat zoveel schrijvers en dichters heeft beïnvloed. Vlaamse vergezichten is: ‘Een boek dat zich welbewust laat leiden door de titels die de boekenkasten en bibliotheken bevolkten waartoe ik als joch en adolescent toegang had.’

Mortiers grondig onderzoek dateert al van voor 2012 toen hij ontdekte dat Jozef Lodewijk Tessely, rond 1860 de secretaris van de literaire vereniging van Nevele, een voorvader was via moederszijde. ‘De kiem van deze Vergezichten ligt al een tijd in het verleden. Al zolang ik me kan herinneren leefde aan mijn moeders kant van de familie de vraag – vaak opgeworpen tijdens kerst- of oudejaarsdiners – waar onze ongewone familienaam, Tessely, eigenlijk vandaan kwam. In België is er namelijk maar één familie die deze naam draagt.’

Mortier geeft aan de hand van veel citaten een kleurrijk beeld van het Vlaamse literaire en katholieke leven in het Land van Nevele. Behalve de biografie en geschriften van Tessely, gaat hij ook uitgebreid in op de rooms-katholieke priester en letterkundige Cyriel Verschaeve. ‘In de grootouderlijke boekenkast mochten zijn geschriften een ruime etage betrekken.’ De man schaamde zich niet voor zijn sympathie voor het nationaalsocialisme. Mortier neemt geen blad voor de mond en is uiterst kritisch op de negatieve invloed van de katholieke kerk in Vlaanderen. ‘Gezwollen retoriek, poëticaal gezwatel, om niet te zeggen ronkende wartaal, was wat ik van hem in de grootouderlijke bibliotheek las. Ik poogde me voor te stellen waarin de verlokking moet hebben geschuild, voor mijn grootouders, voor de oudoom die als knaap daadwerkelijk naar het oostfront trok, en er na god weet wat te hebben aangericht door Stalins oorlogsmachine werd vermalen.’

Cyriel Buysse, Guido Gezelle, Karel van de Woestijne (1878-1929) krijgen allemaal ruimschoots aandacht. Vooral de Woestijne’s poëtische natuurbeschrijvingen van het Land van Nevele worden veelvuldig geciteerd doorheen Mortiers essays. Hij is ondergewaardeerd, maar misschien wel een van de bekendste Vlaamse schrijver en dichter van begin vorige eeuw. Henri Pirenne,

Paul Fredericq, Virginie Loveling, evenals de Franstalige Franz Hellens en Suzanne Lilar, hebben gemeen dat ze in Gent geboren zijn, evenals Mortier. Hij gaat uitgebreid in op hun achtergrond en de Gentse geschiedenis en dat zijn boeiende stukken. ‘Ondanks de knulligheid, de chocolade, de boterhammen met heel veel zoute boter of de muggenbeten, ondanks de hegemonie, zeker op het platteland, van ‘het geestelijk’, uitzonderingen als De Craene niet te na gesproken, ondanks de verknechting van de volkstaal (pas in 1930 werd de voertaal aan de Gentse Universiteit het Nederlands), bracht dit land, amper een paar generaties na de onbeholpen taalijver van mijn voorvader en de gekoeioneerde retorica’s, een Claus voort, een Boon, een Nolens, een Van Ostaijen, een Van Paemel, en zovele anderen. Een bloeiende, veelstemmige, nieuwsgierige en roerige literatuur, met andere woorden. Dat mag gerust, waarom niet, een klein mirakel heten.’

In het laatste essay, Valse hésitante wordt koelbloedig en niet zonder ironie de maand augustus 1914 in Oostende beschreven. Het is de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, een zwarte bladzijde in de geschiedenis van België. Begin vorige eeuw was Oostende de Riviera van het Noorden waar de rijken zich tegoed deden aan zon en zaligheid, casino en dansavonden. ‘Met de jaren is Oostende het officieuze rendez-vous geworden van die echte en valse aristocratie, die steeds zichtbaar als glinsterend schuim op de golven van de grote steden drijft, die elkaar overal ontmoet en herkent, en voor wie de thuisstad eigenlijk niet meer is dan een doorgangsstation vanwaaruit ze naar de grote internationale centra van amusement stevent.’

Van de Woestijne heeft er na de oorlog gewoond en Stefan Zweig kwam er voor de oorlog ook met grote regelmaat. ‘Stefan Zweig, die ernaar had uitgezien om zoals gewoonlijk zijn zomervakantie aan de Noordzee af te sluiten, vertrekt in die dagen overhaast met de laatste, bomvolle trein die nog de grens met Duitsland over mag. “Aan deze lantaarnpaal hier mogen jullie me opknopen als de Duitsers België binnenvallen,” heeft hij enkele dagen eerder nog uitgeroepen tegen onder anderen James Ensor. “Ik moet mijn vrienden vandaag nog dankbaar zijn dat ze me later niet aan mijn woord hebben gehouden,” besluit hij, bijna dertig jaar later.’

Vlaamse vergezichten is bij tijd en wijle een taaie leeservaring, omdat veel citaten uit de vorige en negentiende eeuw nogal bloemrijk en tamelijk specifiek ingaan op details. Toch doet Mortiers geopinieerde en rijke stijl, niet gespeend van ironie, graag doorlezen.

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*