Joodse schrijvers

Joodse schrijvers
Een duik in de verhalen van Amos Oz, Philip Roth en Isaac Bashevis Singer

Verhalen over andere culturen, daar geniet ik van. Verhalen die zich in Afrika, Azië, Amerika en onbekende delen in Europa afspelen. Verhalen van Joodse schrijvers behoren daar ook toe. In mijn jeugd las ik bijvoorbeeld graag de verhalen van Isaac Bashevis Singer, die zowel in Oost-Europa spelen als in naoorlogs Amerika. Een paar jaar geleden las ik voor het eerst een roman van de in Israël wonende Amos Oz. Toen dit jaar Philip Roth stierf, besefte ik dat het tijd was iets van deze reus uit de Amerikaanse literatuur van de vorige eeuw te lezen. Ik besloot voor Het Korte Verhaal zijn eerste verhalenbundel te lezen, die in 1959 verscheen. Het trof me dat hij zo ironisch kritisch was op het Joodse geloof, in tegenstelling tot Amoz Oz en Bashevis Singer, die hun Joodse roots totaal anders observeerden en ik zag een aanleiding om deze drie Joodse schrijvers nog eens te lezen.

Door Marjet Maks

Van Philip Roth (1933 – 2018) las ik naar aanleiding van zijn dood in mei zijn eerste bundel “Goodbye, Columbus and Five Short Stories”. Van huis uit was Roth Joods, maar hij zette zich op humorvolle en ironische wijze juist af tegen die religieuze afkomst. Roth benadrukt de absurditeit van het Joodse leven in de Verenigde Staten zonder enige vorm van piëteit of eerbied voor het geloof.
“Goodbye, Columbus”, het titelverhaal van de bundel, gaat over een kalverliefde en is een satirische schets over gearriveerde joden in de jaren vijftig. Na universiteit en diensttijd, werkt de jonge Neil Klugman in de bibliotheek van Newark. Hij wordt verliefd op Brenda Patimkin, wiens vader zich heeft opgewerkt van verkoper naar fabrikant van keukens en badkamers. De familie leeft in luxe.
Neil is gefascineerd door Brenda’s zelfverzekerde houding, haar rijkdom en schoonheid. Hij komt bij haar thuis en blijkt een plausibele huwelijkskandidaat voor de dochter. Wat hem te wachten staat is een huwelijk met alle toeters en bellen, een baan in het familiebedrijf, een lidmaatschap van de countryclub, een luxe huis en een gezin met veel kinderen. Hij ziet het onder zijn ogen gebeuren bij Brenda’s broer, een basketbalspeler met meer spieren dan hersens, die op het punt staat te trouwen met een meisje dat niemand kent.
Neil twijfelt en via treffende observaties van het joodse leven om hem heen beseft hij gaandeweg wat een dergelijk middenklasse bestaan, met vooral veel buitenkant, hem te wachten staat. Voor Brenda is er geen ander leven denkbaar en langzaam trekt Neil zich terug uit de relatie. Via Neil levert Roth zijn kritiek en haalt met haarscherpe beelden de Amerikaanse droom uit de jaren vijftig omver. Bijvoorbeeld als Neil een groep moeders met kinderen observeert, met (vrij vertaald) zinnen als: “Hun haar zal altijd de gewenste kleur houden, hun kleding de juiste snit; hun huizen eenvoudig, Zweeds modern ingericht, als dat in de mode was. En als ooit grote lelijke barok weer mode wordt, zal de dwergbenige marmeren Louis XIV salontafel er weer in komen.”

Roths fictie wordt bejubeld, omdat het zo openhartig en vol van wrange en nietsverhullende seksuele beschrijvingen is. Met ruige realistische dialogen in een literaire stijl. Zijn protagonisten zijn vaak mannen als Neil, die weifelend, kritisch, beschouwend naar hun afkomst kijken. Dit roept een autobiografisch gevoel op, vooral ook omdat hij zijn hoofdpersonages uitentreuren goed lijkt te kennen. Voor de Joodse gemeenschap in Amerika zal zijn kritiek niet altijd makkelijk zijn geweest. Toch neemt hij de Joodse mentaliteit met hoofdthema’s als machismo, religie, klassensysteem en de Amerikaanse identiteit, prettig genuanceerd met een verfrissende zelfspot, op de hak.

In tegenstelling tot Roth die zijn Joodse afkomst wenste te verloochenen, beschreef Isaac Bashevis Singer (1904 -1991) zijn Joodse roots juist met veel liefde. Al ontving hij ook veel kritiek; hij zou de oude Joodse wereld verkitschen met zijn fantasieën en demonen. Singer is misschien de bekendste Joods Amerikaanse schrijver uit de vorige eeuw. Hij publiceerde veel romans, kinderboeken, memoires, essays en artikelen, maar is bekend geworden dankzij zijn korte verhalen. In 1978 won hij de Nobelprijs voor literatuur. In die tijd las ik zijn verhalen graag, al geloof ik niet dat ik alle verhalen in “The collected stories” (690 bladzijden) gelezen heb.
Singer was de zoon van een rabbijn en groeide op in Polen. In zijn vroege verhalen beschrijft hij het leven in de getto’s van Warschau met een sterke Oost-Europese sfeer vol geloof en bijgeloof, folklore en de kloof tussen joden en hun omgeving. Voor de Tweede Wereldoorlog ontvlucht hij Polen en emigreert naar Amerika, waar hij als journalist werkt en korte verhalen publiceert. In Amerika wonend, wordt de insteek van zijn verhalen anders. Hij schrijft over gevluchte joden, slachtoffers van de Holocaust, die in Amerika in een bizarre wereld terecht gekomen zijn. Stuk voor stuk zijn het mensen die dagelijks vluchten voor hun verleden, verschrikkingen en herinneringen. De verhalen van Singer over de Joodse cultuur zijn mystiek en ondanks de zwaarte ook vol bizarre humor.

Amos Oz (1939) is een in Israël wonende Joodse auteur die in 2002 de alom gelauwerde autobiografische roman “Een verhaal van liefde en duisternis”, publiceerde. Een schitterende, liefdevol geschreven roman, waarin hij als enig kind van een rationele vader en een romantische moeder zijn familiegeschiedenis beschrijft. Verhalen die beginnen met zijn grootouders in Odessa en via Polen en Praag eindigen in Israël met vluchtelingen, pioniers en Holocaust-overlevenden.
“Onder vrienden” is een bundel met korte verhalen die in de fictieve kibboets Jikhat, halverwege de jaren vijftig, spelen. De kibboetsbewoners worden subtiel geschetst met hun dromen, pijn en verlangens tegen de achtergrond van hun verleden. Ook in “Dorpsleven” zijn de verhalen met elkaar verbonden door het ‘Bijbelse’ dorp in het noorden van Israël waar ze zich afspelen. Een dorp omgeven door wijn- en boomgaarden, waarin de verschillende protagonisten deels van het land en deels van het weekendtoerisme leven. Ieder verhaal bevat een mooi psychologisch portret van een bewoner tegen de achtergrond van het dorpsleven.

Ik raad het iedereen aan om eens iets van deze schrijvers te lezen. In hun Joodse verhalen wordt een eigen sfeer opgeroepen, vaak versterkt door het gebruik van Hebreeuwse, Jiddische woorden: als Jom Kipoer, Sjabbat, Bar mitswa, Thora, Choepa, sjtetls, enzovoort. Er wordt over een wereld verhaald waarvan ik zelf weinig tot niets af weet, maar die wel degelijk bestaat. Een andere cultuur, met evengoed religie, dogma’s, verschrikkingen, conflicten, liefde, eenvoud en rijkdom. Verhalen die over gewone mensen gaan, die zo anders zijn en toch zo hetzelfde. Goed om er wat meer vanaf te weten!