Recensie ‘De kellnerin en andere verhalen’ van Herman Pieter de Boer

 Recensie: De kellnerin en andere verhalen – Herman Pieter de Boer

door Stef Smulders

Nauwelijks vier jaar na zijn dood lijkt Herman Pieter de Boer al bijna vergeten. Voor wat zijn verhalen betreft althans want hij komt bijvoorbeeld niet voor in Joost Zwagermans monumentale ’De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen’. Maar als liedjesschrijver schreef hij een indrukwekkend aantal klassiekers die nog steeds in de herinnering (of op zijn minst in de mijne) naklinken: ’Visite’ van Lenny Kuhr, ’Annabel’ van Hans de Booij, ’Laat me’ van Ramses Shaffy en ’Op een onbewoond eiland’ en ’Ik heb zo waanzinnig gedroomd’, beide van Kinderen voor Kinderen en nog veel meer. Maar van iemand die zulke leuke liedteksten geschreven heeft, verwacht je ook onderhoudende verhalen. Zijn die misschien ten onrechte in het vergeetboek geraakt? Tijd voor een hernieuwde kennismaking.

Ik las een van De Boers eerste verhalenbundels, ’De kellnerin en andere verhalen’, uit 1977. In 1973 brak De Boer door als verhalenschrijver met zijn bundel ’De vrouw in het maanlicht en andere zonderlinge verhalen’. Daarna verscheen er elke paar jaar weer een nieuwe verzameling: de schrijver bleef tot op hoge leeftijd actief. Wat allereerst opvalt in de bundel is het grote aantal verhalen dat er in is opgenomen: de meeste verhalen beslaan dan ook niet meer dan een paar bladzijden. Dit past bij het soort verhaal dat De Boer beoefent: het zijn anekdotes, simpele en eenduidige gebeurtenissen met soms een verrassende wending. Daarbij heeft de schrijver duidelijk een voorkeur voor gekte, voor het absurde. De verhalen lijken à l’improviste geschreven, aan elke inval, hoe vreemd ook, heeft de auteur tijdens het schrijven gehoor gegeven. En juist die spontaniteit maakt dat de verhalen na veertig jaar nog steeds fris zijn. Het vertelplezier spat er vanaf. ’De kellnerin’ is een bundel waar je vrolijk van wordt.

Neem bijvoorbeeld het verhaal ’De laatste trein’ dat vrij normaal begint met een man die de laatste trein mist, maar daarna een paar grappige, licht absurde wendingen neemt. De man besluit over het spoor te gaan lopen en laat steeds meer van zijn spullen achter (hoed, stok, koffer). Bij een volgend station krijgt hij gezelschap van een andere man die zijn trein ook gemist heeft. Ze gaan samen verder. Het verhaal eindigt met de aankomst van nog een spoorwandelaar (hoewel het volop dag is en de treinen alweer rijden), die zijn handelen verklaart met het luchthartige „Wat een wondermooie dag, wel? Ik miste de trein en ik dacht, kom.” De Boer is gespecialiseerd in korte, gekke zinnetjes die meestal het slotstuk van een verhaal vormen.

Wat Herman Pieter de Boer in zijn verhalen bedrijft is een soort pendant van ‘light verse’: je zou het ‘light prose’ kunnen noemen. Een pretentieloos spel met de verwachtingen van de lezer, met een voorkeur voor absurde wendingen. Geen greintje verouderd en erg leuk om tussendoor te lezen, als tegenhanger van zwaardere lectuur.

 

Noot: Herman Pieter de Boer schrijft consequent kellnerin met dubbel l, terwijl Van Dale kelnerin met een l geeft.