Recensie ‘Inventaris van enkele verliezen’ van Judith Schalansky
Fenomenaal, maar het werkt niet helemaal
Door Marjet Maks
Een eiland gaat ten onder in de stille oceaan. Een met uitsterven bedreigde Kaspische tijger, de teloorgang van de zeventiende-eeuwse Villa Sacchetti in Rome, een schilderij van een haven, de stomme film, gedichten van Sappho, monsters in het Wallisdal in Zwitserland, de boeken van Mani (Babylonische stichter van het manicheïsme), of tekeningen van de maan. Dit zijn een een paar van de onderwerpen uit deze bundel met twaalf verhalen die gaan over cultureel en historisch erfgoed dat verdwenen is, door brand verwoest, vergaan of uitgestorven.
Dankzij Schalansky’s rijke en gedetailleerde taal krijgen de onderwerpen heel even een nieuw leven in deze caleidoscoop van essay, kort verhaal, geschiedschrijving of natuurbeschrijving. Schalansky beheerst iedere stijl weergaloos en het idee erachter, verloren gegane cultuur of natuur laten herleven in taal, is geweldig.
De bundel vangt aan met een korte opmerking vooraf waarin Schalansky een fenomenale opsomming geeft van alles wat verdween in de tijd dat ze werkte aan dit project. Een indrukwekkende lijst. Vervolgens volgt een uitgebreid voorwoord, waarin ze zegt: ‘Pas nu ik het werken aan dit boek, waarin de veelsoortige fenomenen van ontbinding en verwoesting een dragende rol spelen, bijna heb afgesloten, besef ik dat het slechts een van de talloze manieren beschrijft om met de dood om te gaan.’
De twaalf verhalen worden steeds ingeleid met een korte geschiedenis over het verdwenen verlies, waarna de schrijfster zich verplaatst naar de tijd toen het verloren gegane nog functioneerde, of ze voert haar personages in het heden op met een link naar de verdwenen tijd.
In het verhaal ‘Tuanaki’ stelt de schrijfster zich aan de hand van kaarten voor hoe het eiland Tuanaki in de stille oceaan werd ontdekt door Kapitein Cook.
In de ‘Haven van Greifswald’ gaat ze op zoek naar de haven aan de Oostzee in Noordoost Duitsland, zoals die was geschilderd door Caspar David Friedrich. Het schilderij verbrandde echter in 1939. Het boeiende van dit verhaal is dat het één lange natuurbeschrijving is met een sterk oog voor detail, het is duidelijk dat Schalansky hier teruggrijpt naar haar eigen jeugd, ze is thuis op haar geboortegrond: ‘De akkergrond is zepig. Doorweekte zwartbruine leemklompen liggen open en bloot op de kruimelaarde. In de voren kiemt raapzaad, de bladeren aan de randen al verkleurd, geblondeerd door het gif van het pesticide. De kleuren zijn vaal, het licht is krachteloos, alsof zo meteen de schemering invalt. In de luwte van een verveende slenk graast een sprong reeën. Als ik dichterbij kom, galopperen ze met wit oplichtende spiegels in de richting van het bos.’
‘Palast der Republik’ is een betonnen kolos, ‘Huis van het Volk’ in Oost-Berlijn. Het verhaal beschrijft gedetailleerd de handelingen van een jonge moeder met haar kind in de DDR en begint zo: ‘Ze pakte het bundeltje uit het boodschappennet, wikkelde de asperges uit de doek en legde de stengels op de keukentafel. Toen haalde ze twee handen vol aardappelen uit de kartonnen doos die in een hoek in de schaduw van de koelkast stond. Sommige knollen hadden al groene plekjes, sommige zelfs korte, knobbelige kiemen. Blijkbaar was de doos toch niet donker genoeg. Het beste zou natuurlijk zijn ze in de kelder te bewaren, maar dan smaakten ze altijd een beetje naar kolen.’ Het verhaal ademt een sterke DDR-sfeer, man, vrouw en kind, die nauwelijks met elkaar in contact zijn. Tegen de tijd dat het verhaal goed op dreef is, stopt het en mag je het vervolg zelf bedenken.
‘Der Knabe in blau’ gaat over de eerste Duitse stomme film en is een lange monoloog bij monde van de afgeschreven en gedesillusioneerde actrice Greta Garbo in Manhattan, New York. ‘Het was kouder dan ze had gedacht. In elk geval te koud voor april. Zelfs voor de Oostkust. Het was altijd of ijskoud, of smoorheet in deze stad. Het was een raadsel waarom ze hier woonde, in dit onaangename, tochtige klimaat waardoor je wel verkouden móést worden. Ze had meteen in maart naar Californië moeten gaan. Zoals anders ook altijd. In maart zou het beste zijn geweest, meteen in maart! Het was er dan wel doodsaai als je niets te doen had, maar het klimaat was perfect: frisse lucht, genoeg zon. Je kon er de hele dag poedelnaakt rondlopen…’
Judith Schalansky is naast schrijfster, ook kunstenaar die haar eigen boeken vormgeeft, ze komt over als een intellectueel en erudiet persoon. Het zijn geen verhalen die je op een regenachtige middag lekker onderuitgezakt op de bank leest. Je moet er je hoofd bij houden want je verdwaalt makkelijk in de detailrijkheid van haar taalgebruik. Desalniettemin is het boeiend en bewonderenswaardig om te lezen hoe ze zich inleeft in de eenzame en enigszins wereldvreemde loners die ze telkens weet op te roepen. Maar de verhalen raken niet echt, de opeenstapeling van details doen de vaak prachtige beelden teniet. En omdat er weinig aan de verbeelding wordt overgelaten denk je als lezer al snel: jammer. Toch, dankzij haar thematiek, rijkheid in taalgebruik en variatie in stijl is deze nog jonge schrijfster niet te negeren en heeft ze zich duidelijk op de literaire kaart gezet.
Auteur: Judith Schalansky
Vertaald door Goverdien Hauth-Grubben
Uitgever: Meridiaan Uitgevers
Nederlands Hardcover 9789493169074
Druk 1: februari 2020
252 pagina’s