Recensie ‘Verkruimeld land’ – Aya Sabi

Recensie ‘Verkruimeld land’ – Aya Sabi

door Marjet Maks

Na het lezen van Aya Sabi’s verhalenbundel ‘Verkruimeld land’ liet ze me verbluft achter. Wat vond ik er nou eigenlijk van? Goed – ontegenzeggelijk. Maar ook: te veel van het goede. Haar prachtige zinnen en metaforen leidden me af van de eigenlijke verhalen, die vooral sprookjes zijn in een gedroomd land.

Haar stijl doet me denken aan ‘The famished road’ van Ben Okri, een Nigeriaan die zo poëtisch over zijn Afrikaanse land schrijft. Sabi doet dat ook. In een rijke on-Nederlandse stijl schrijft ze bloemrijk, soms gedragen, dan weer schrijnend en toch met een zekere afstand de taal van een sprookje. Mooischrijverij is het niet. De zinnen lijken recht uit Sabi’s hart te komen.

Ze schrijft over het land van haar oorsprong, maar als ik wat over haar opzoek, blijkt ze een hoofddoekdragende Vlaamse te zijn, die in Maastricht Biomedische Wetenschappen studeert. Dat Aya Sabi pas eenentwintig jaar is, komt als een verrassing. Haar taal is van iemand met veel levenservaring en wijsheid. Ze schuwt de grote thema’s niet en schetst op melancholieke toon een land van water en droogte, oorlog en vrede, leven en sterven, haat, liefde en machteloosheid.

Ons land struikelde uit een oorlog en strompelde een andere in. Mijn mensen hadden lang in hutjes geleefd en met speren gejaagd, terwijl er in Babylon een toren tot in de hemel rees. Toch schrokken wij er niet voor terug om koningen te onthoofden. Wij werden afgebeeld met hooivorken en spandoeken. We rebelleerden, revolteerden. De geschiedenis draaide en keerde door godsdienstoorlogen waarin we beelden tegen de grond sloegen, door taaltwisten omdat wij vloekten zoals wij vloeken wilden.

Zo begint het verhaal ‘Verstrengelde vingers’ op hoogdravende toon, die Sabi het hele verhaal lang volhoudt en die je ademloos in de greep houdt. Een zoon verlaat zijn land om in een wapenfabriek te gaan werken, als hij na jaren thuis komt heeft hij een wapen bij zich, dat hij kreeg en niet kon weigeren. Dat wapen wordt het noodlot van zijn gezin.

‘Opdwarrelend stof’ begint met: De lucht was, door een bijna eindeloze hitte, zwaar van verdampt water die lange tijd niet door regen bekoeld werd. Dit land ontnam ons door een mengeling van bewondering en warmte de adem.
Of een alinea uit ‘Wacht op me, lief’: We hebben nergens recht op, ik weet het. Dit leven is maar tijdelijk – wacht op me, lief – en in geen tijd zijn we weg. Dit land is van niemand, zoals de rest van de wereld, daarom hebben wij er net zoveel recht op als ieder ander. Maar wij, wij zijn gedoemd tot leven binnen muren, tot platgebombardeerd worden na afloop van een wereldoorlog op een ander continent waar we zelfs geen kant gekozen hadden, een oorlog waarvan we niets hoorden toen die zich afspeelde omdat hij zo ver weg was. Welke schuld treft ons?
 
Zomaar een paar citaten die de rijkheid van haar taal illustreren. Een taal die je aan het denken zet. Waar schrijft ze over, wat bedoelt ze? Zinnen en alinea’s die je soms moet herlezen om ze in volle reikwijdte tot je door te laten dringen. Geen hapklare brokken, wel een aanrader voor liefhebbers die verrast willen worden door taal en beelden.